Als het buitenspelen onder druk staat, wat moeten we dan juist verdedigen? Voor de auteurs van het boek Het laatste kind op straat is het duidelijk: de uitdaging is om het recht op vrij spelen te verdedigen. Want meer dan het georganiseerd en geleid spelen en sporten, staat het spel onder druk dat kinderen zelf in handen hebben en waarin ze, vanzelf, in interactie gaan met andere kinderen en de wereld rondom. Dat soort spelen vraagt moed van kinderen; het vrijwaren vraagt moed van volwassenen.
Door Johan Meire
Foto bovenaan (c) David Hup
De Amsterdamse natuurspeeltuin Het Woeste Westen vierde dit jaar zijn twaalfde verjaardag met een symposium en een boek over de waarde van buitenspelen en vrij spelen. Beide kregen de wat dramatische titel Het laatste kind op straat. Want als het gaat over dat vrije (buiten)spelen, dan gaat het ook meteen over de teloorgang ervan. We zitten nog niet aan het laatste kind op straat, zei ik op het symposium; maar als ik zelf als kind nog gewoonlijk met een groepje kinderen op straat speelde, dan is de toestand vandaag dat ik waarschijnlijk het voorlaatste kind op straat zou zijn. En dan moet ik al geluk hebben om het andere, laatste kind op straat te treffen als ik buiten kom.
Wat betekent de afname van het buitenspelen, op basis van ons buitenspeelonderzoek (1983-2019), op straatniveau? De foto links is genomen in 1983. Een groepje van zeven kinderen speelt cowboy en indiaan. Rechts is het 2019: er blijven nog maar twee kinderen over, waardoor hetzelfde spel wat zielig wordt. De auteur, helemaal rechts, blijft wel volhouden.
Hoe minder kinderen op straat, hoe minder aantrekkelijk de straat wordt. Die vicieuze cirkel zal zich niet makkelijk laten doorbreken.
Vrijheid en eigenheid
Het gaat daarbij niet alleen om een kwantitatieve achteruitgang van het buitenspelen, en zelfs niet alleen over de beperktere speelkansen die daar rechtstreeks uit voortvloeien voor de kinderen die wél de straat op willen gaan. Het gaat ook over de vrijheid die we kinderen gunnen om hun eigen tijd in te vullen, hun eigen spel te organiseren, op hun eigen limieten te botsen. Het gaat dus ook om hoe we als volwassenen – ouders, pedagogen, beleidsmakers – ingrijpen op het kinderleven zelf.
In een gepassioneerde openingslezing op het symposium riep prof. em. Luc Stevens op om het kind echt te erkennen als ‘van zichzelf’. Want van wie is het kind? Het is niet het object van anderen – niet allereerst het kind van haar ouders, of niet allereerst de leerling van een leerkracht. Uiteindelijk is het kind van zichzelf: het subject in zijn eigen wereld. Dat vraagt van volwassenen geen passieve rol, maar wel de nodige terughoudendheid.
De pedagogiek van het respect van Janusz Korczak kan daarbij een inspiratiebron zijn: ze zet zeker ook over een thema als buitenspelen aan het denken over het actorschap van kinderen en over vanuit welke principes we daarbij als volwassenen tussenkomen. Korczak, een van de grondleggers van de kinderrechten, haalde deze drie rechten van kinderen aan:
- kinderen hebben het recht om te zijn zoals ze zijn: maak kinderen niet tot iets anders, laat hen hun eigen spel kiezen, hun eigen tempo volgen.
- kinderen hebben het recht op de dag van vandaag: ze leven in het nu, ze zijn niet alleen toekomstige volwassenen die zullen moeten opbrengen en aan normen of ontwikkelingsdoelen moeten voldoen. Dat houdt ook in dat je kinderen ernstig moet nemen: heb respect en geef hen verantwoordelijkheid.
- kinderen hebben het recht op hun eigen dood: een wat provocerende formulering om in te gaan tegen het overbeschermen van kinderen, waardoor je hen allerlei levenservaringen ontzegt uit schrik dat er iets zou kunnen gebeuren. Dit is het recht om fouten te maken (‘het recht op blauwe plekken’ zoals het bij ons soms genoemd wordt).
Voor het vrije spel – juist het spel dat kinderen zelf in handen nemen en vorm geven, en dat nergens moet toe dienen – zijn dat interessante ijkpunten die vandaag des te relevanter zijn geworden.
De moed van kinderen
Toen we enkele jaren geleden een poster maakten over de waarde van buitenspelen, hadden we het niet toevallig over de uitdagingen van de buitenspeelheld.
Buiten spelen vraagt moed van kinderen: al spelend confronteer je jezelf met de wereld, met de werkelijkheid zoals hij echt is, én met de weerstand die daar ook in zit. Niet alles loopt op rolletjes, en ook al is het maar een spel, je riskeert wel om echt vuil of nat te worden, een blauwe plek op te lopen, schrik te krijgen van de grote hond en op je donder te krijgen van de boze buurman. Dat alles is heel anders dan spelen in de virtuele wereld. Buitenspelen ervaar je met je lijf en aan den lijve. Het is ervaren wat je kan, en – omdat spelen vaak gaat over jezelf voor moeilijkheden zetten en die proberen te overwinnen – ervaren wie of wat je hulpbronnen zijn. Juist zo ontwikkel je autonomie, verwerf je competenties, en stel je je in relatie tot anderen en tot je buurt en de wereld rondom.
De moed van volwassenen
De drie door Korczak genoemde rechten van kinderen weerspiegelen ook een aantal hedendaagse bedreigingen die in het symposium en het gelijknamige boek aan bod komen: vrij spel heeft het onder meer moeilijk omdat de tijd van kinderen steeds meer gestructureerd en geagendeerd is, omdat alles ergens voor moet dienen, en omdat het niet fout mag gaan. Telkens speelt een te sterk ingrijpen van volwassenen op het kinderleven het vrije spel dan parten.
Oplossingen kunnen liggen in vrijplaatsen zoals natuurspeelterreinen en avontuurspeelpleinen waar kinderen, omgeven door een terughoudende begeleiding, de vrijheid krijgen om hun eigen spel te ontwikkelen in een omgeving vol manipuleerbare elementen.
De omgeving en pedagogiek van de openluchtkinderopvang zoals we die elders in dit Magazine beschrijven, sluit hierbij aan. Tegelijk gaat dit om specifieke contexten en ligt de grootste uitdaging in de volle publieke ruimte van de straten en buurten waar kinderen wonen. Hoe kinderen daar volop vrijheid maar ook nog voldoende houvast en veiligheid bieden om hun eigen spel te kunnen vorm geven?
Telkens is het wezenlijk om dit als volwassen verantwoordelijke te thematiseren én erover in dialoog te gaan. Zeker wanneer het over veiligheid gaat, is dat soms ongemakkelijk. Dat we in een risicovermijdende maatschappij leven, betekent ook dat we het niet makkelijk vinden om te praten en ideeën uit te wisselen over risico’s, gevaren en angsten. ‘Ik vind dit te gevaarlijk, waarom vinden zij dat nu niet en waarom grijpen zij niet in?’ ‘Waarom ben ik bang en zij niet?’ Maar juist door die dialoog aan te gaan, vinden we beter welke kansen er liggen tussen de extremen van problemen ontkennen en op hun beloop laten, en alle mogelijke gevaar uitbannen en meteen verbieden wat zou kunnen foutlopen.
Het is geen slecht idee om dat dialogeren over risico in te bedden in een gesprek over het hele spelen zelf. Wat vinden we waardevol aan spelen? Wat doén kinderen juist als ze onder elkaar op een bepaalde plek aan het spelen zijn en wat betekent dat voor onze rol als volwassene (begeleider, ontwerper, ouder…)? Het belang van dialoog en uitwisseling is ook de focus van de nieuwe website PlayPlace.be. Deze site is een uitkomst van een driejarig Erasmus+-project in Vlaanderen (Thomas More hogeschool), Engeland en Denemarken. Kleuters werden er uitgerust met action cams op het hoofd, om hun spel door hun ogen te bekijken. De website toont een aantal video’s, geordend op een abstract speelterrein, zodat heel verschillende omgevingen kunnen worden opgenomen zonder die te moeten categoriseren. In een aantal oefeningen kan je samen met collega’s – leerkrachten, studenten, begeleiders… maar ook mogelijk met ouders – naar de korte fragmenten van spelende kinderen kijken, om daar dan onderling over te discussiëren: wat zie ik, hoe zou ik reageren, hoe zou ik als begeleider reageren versus als ouder…? Kom ik tussen en hoe ver ga ik daarin? Wat maakt dat ik zo reageer? Waarom reageert iemand anders op een andere manier? Het is maar één hulpmiddel om, vanuit het eigen spel van kinderen, bewuster na te denken over onze eigen interventies.
Het boek Het laatste kind op straat is te bestellen op https://www.laatstekindopstraat.nl/boek, waar u ook meer info vindt.
Het openingshoofdstuk van Johan Meire kan u hieronder lezen of downloaden.