Hoe gaan we om met het aanbieden van speel- en leerkansen aan jonge kinderen? Hoe en hoeveel sturen we daarin, en wat laten we open en invulbaar door kinderen zelf? Met welke aspecten uit onze materiële wereld brengen we hen vooral in contact – en wat betekent het ‘buiten’ in buitenspelen dan precies? Een kort bezoek aan een openluchtkinderopvang bracht die vragen onvermijdelijk aan de oppervlakte.
Door Johan Meire
Tijdens de slotconferentie van het project Hanging out! over de waarde van outdoor education, begin mei, bezochten we een openluchtkinderopvang in Vilnius (Litouwen). Lauko Darzelis is in 2014 opgericht en is de eerste openluchtkinderopvang in Vilnius. Sinds 2018 is hier ook een lagere school.
Een open, groot terrein
Wat meteen opvalt is de loutere schaal van het terrein. De kinderopvang en school liggen op een groot, vlak en open gras- en zandterrein tussen de bossen, in een vallei met een rivier die het terrein doorkruist. Een steile, beboste heuvel grenst het terrein mee af. Een buitenruimte die onvergelijkbaar is met de terreintjes waarmee de doorsneekinderopvang het bij ons moet doen. Het terrein wordt buiten de school- en opvangperiodes ook gebruikt voor verjaardagsfeestjes, en er zijn zomerkampjes.



Toch dient gezegd dat het terrein ook erg geïsoleerd ligt: het ligt midden in een natuurpark, ver weg van de woonwijken en het verstedelijkt gebied van de hoofdstad. In die zin is deze kinderopvang juist erg gesloten: een van de buitenwereld afgeschermd eiland. Een kinderopvang die gewoon in de bewoonde wereld ligt, kan heel wat opener staan ten opzichte van die menselijke omgeving. Maar hier zijn het de kinderen zelf die tellen, en het terrein.
Constructies, rommel en loose parts
De binnenruimte van de kinderopvang is opvallend functioneel ingericht en lijkt nauwelijks van een klassieke kinderopvang te verschillen. Voor de buitenruimte ligt dat anders. Het terrein rond de opvang is niet clean of opgeruimd, en niet erg strikt opgedeeld in stukken met een duidelijke bedoeling. Het is de diversiteit in zijn inrichting die het terrein ankerpunten geeft. Het staat vol ‘zelfgebouwde’ hutjes, zitplekken en parcoursen van paletten, buitenkeukens, en eenvoudige zelfgebouwde speeltoestellen.






Er zijn rotsen en stenen in een kring of op een hoop, en hier en daar wat struiken. Rond de gebouwen is de ondergrond van zand; verder is er vooral gras.


Overal slingeren stukken gereedschap, potten en andere loose parts rond – en speelgoed, dat moeiteloos opgaat in de meer natuurlijke materialen. Het gaat vooral om auto’s en graaftuigen, want die passen prima bij de zandbodem. De kinderen zelf blijken vaak rond te rijden op fietsjes. Soms is materiaal zoals speelgoed en tuingereedschap bij elkaar verzameld in bakken, maar er slingert er ook veel rond, overal op het terrein. Onopgeruimd staat netjes.




Rondslingerende speelkansen
De buitenruimte is dan wel zo groot dat ze onvergelijkbaar is met wat een kinderopvang bij ons ter beschikking heeft; maar de heel diverse elementen in die ruimte zelf zijn allemaal klein en dus perfect ook in een wat kleinere buitenruimte te integreren. Die diversiteit van elementen en hun openheid geeft rijke speelmogelijkheden. Al gaat het natuurlijk ook over de houding van de begeleiders en over de pedagogische visie van de kinderopvang. Op haar website stelt de kinderopvang zich voor als ‘een plek waar kinderen het grootste deel van hun tijd actief in de frisse lucht en midden in de natuur doorbrengen. Hier krijgen kinderen veel vrijheid: ze mogen in de bomen hangen, met ballen spelen, messen gebruiken of zelfs en vuurtje maken’.


Natuurspeelgoed
De natuurlijke omgeving verleent materiaal voor spel: tijdens een workshop doen we zelf enkele spelletjes die kinderen er vaak doen aan het begin van de dag in een soortgelijke openluchtkinderopvang in Rome. Zo zoeken we in een mum van tijd paren bijeen van blaadjes, steentjes, stokjes, bloemen… We nemen een item, stellen ons op in twee ruggelings geplaatste kringen, en we proberen of we het item dat we vast hebben, al voelend kunnen herkennen in de handen van de andere deelnemers. Een eenvoudig spelletje dat natuur, lichamelijkheid en verbondenheid verknoopt.


Wat als…?
De heel eigen waarde die buitenspelen heeft, wordt ook bij ons steeds uitdrukkelijker erkend in de kinderopvangsector. Een buitenruimte van de schaal van Lauko Darzelis is in Vlaanderen en Brussel allicht haast ondenkbaar, maar de vanzelfsprekendheid van een buitenruimte met uiteenlopende en heel gewone natuurlijke elementen, zelfgemaakte constructies en losse (en losliggende) materialen hoeft dat niet te zijn. En daarnaast is het buiten zijn als ‘standaardmodus’ inspirerend – als het in het noordelijke Litouwen kan, dan zijn weer en klimaat alvast geen tegenargument.
Daarmee is het probleem van voldoende buitenruimte nog niet van de kaart. Het is een extra horde om nemen, maar buitenspelen kan óók volop wanneer de opvanglocatie niet eens een degelijke buitenruimte heeft. Zo is buiten spelen ook het uitdrukkelijke uitgangspunt in de vestigingen van de Nederlandse BSO Wijs. Zo vaak het kan, zijn de kinderen buiten. Elke vestiging maakt daarvoor gebruik van een aantal plekken in de omgeving van de binnenlocatie: de opvang gebruikt plekken in de publieke ruimte als buitenspeellocaties. Binnen blijven kan desnoods ook, maar de binnenruimte wordt uitdrukkelijk benoemd als een ‘schuillocatie’ – en dat is veelzeggend.