In vele inspraaktrajecten waar een luik (speel)ruimte inrichten aan de orde is, gebruiken wij graag onze methodiek Picto-Play. Aan de hand van speelse icoontjes kunnen kinderen zelf een ontwerp maken voor de inrichting van een (speel)ruimte, waarbij ze goed moeten afwegen welke keuzes ze daarbij maken. Zoals elke methodiek geeft Picto-Play houvast bij de inspraak, maar die kan ook beperkend werken. Hoe meer de methodiek omgeven wordt door context en dialoog, hoe meer hij kinderen inspraak geeft die verder gaat dan enkel ‘dingen kiezen uit een catalogus’.
Door Johan Meire
Over sturing en houvast
Inspraak doen met kinderen is weinig doelgericht als ze in het wilde weg gebeurt. Ze moet op een of andere manier houvast geven. Dat houvast geven is iets wat Picto-Play, als verzameling van mogelijke inrichtingselementen, vrij uitdrukkelijk doet. Zoals elke inspraaktechniek maakt ze keuzes en sluit andere keuzes uit of ontmoedigt die. Picto-Play beeldt bepaalde dingen wel af en andere niet. Die ‘sturing’ is een beperking die eigen is aan de methodiek, en daar valt zeker kritiek bij te geven. Als de methodiek louter als catalogus wordt gebruikt – ‘kies maar wat je leuk vindt!’ – levert dat allicht niet de beste inspraak op. Ook het kiezen van of stemmen op referentiebeelden kan aan dat euvel lijden. De kernvraag is echter hoe dergelijke methodieken gebruikt worden.

Een context voor de inspraakmethodiek
Inspraak gebeurt in interactie, van kinderen onderling, en met de begeleiders en de aanwezige beleidsmakers of ontwerpers. Een inspraakmethodiek heeft ook altijd een plaats binnen een ruimer inspraaktraject.
Zo gebruikten we de Picto-Play tijdens een inspraaktraject over sociale huisvesting in Beverlo (Beringen). Het ging daarbij om de invulling en inrichting van een groene as doorheen een nieuw te bouwen woonwijk. Een eerste ontwerp van de wijk en van de groene as daar doorheen, kon gebruikt worden als onderlaag voor de Picto-Play.
Die methodiek haalden we echter pas boven tijdens een tweede inspraaksessie. In een eerste inspraakmoment hadden we de kinderen gevraagd naar hoe ze hun vrije tijd en buitenspelen beleven, hadden we ter plekke de bestaande wijk naast het projectgebied verkend, en hadden we een voorlopig schetsontwerp van de te bebouwen ruimte bekeken.

Dat ‘voortraject’ deed verschillende dingen. Het deed kinderen nadenken en uitspreken hoe zij zelf speelden en wat ze daarin waardevol vonden. Het deed hen realiseren wat er reeds aan publieke ruimte en speelruimte bestond in de naastgelegen wijk, waardoor zij hiermee rekening konden houden voor de inrichting van de nieuwe wijk. En het gaf kinderen een goed beeld van de schaalgrootte van de toekomstige groene as.
Zo introduceerden we de kinderen in het thema en ondersteunden we hen om na te denken over wat realistisch is en wat in die specifieke wijk goed zou zijn. Al snel verdwenen dan de eerste, spontaan geopperde ideeën van een zwembad of een half pretpark: het gaat hier over een woonwijk. En uiteindelijk zouden de kinderen ook elementen kiezen die niet in de naastliggende wijk aanwezig waren, maar er complementair aan waren. Die context leren kennen maakt de inspraak dus doordachter.

Over individu en groep
De redeneringen en verhalen van de kinderen, die zij ook van elkaar horen omdat we in groep of in groepjes werkten, werden nog eens samengevat en afgetoetst aan het begin van de tweede inspraaksessie. Daarin werd, op het terrein zelf van de toekomstige groene as, de Picto-Play bovengehaald. Niet-relevante elementen (icoontjes) waren uit de catalogus weggehaald (op basis van de mogelijkheden van het fysieke terrein), en enkele extra elementen werden toegevoegd (referentiebeelden i.v.m. wadi’s die op het terrein zouden komen).
Een valkuil bij het gebruik van Picto-Play is de groepsdruk. Kinderen krijgen als groepje een budget dat ze aan elementen kunnen besteden; grotere of duurdere elementen kosten daarbij meer dan kleinere ingrepen. Daarover wordt in groepjes overlegd en worden afwegingen gemaakt: het budget is namelijk beperkt, niet alle ideeën kunnen het uiteindelijk halen. Er wordt in groepjes gewerkt omdat de discussies over die afwegingen heel veel waardevolle informatie geven: waarom wordt voor het ene gekozen en niet voor het andere?
Om die discussies meer grond te geven, kregen de kinderen eerst individueel een boekje met de iconen, opgedeeld in een zestal thema’s. Zonder rekening te moeten houden met het budget, koos elk kind per thema 1 of 2 elementen – of ze mochten er nieuwe verzinnen – waarna het aan een begeleider kwam vertellen waarom hij of zij die elementen had gekozen voor deze wijk. Daar leer je als onderzoeker, inspraakbegeleider of ontwerper bijzonder veel uit.
Het boekje gaf de kinderen houvast voor de daarop volgende groepsdiscussie, waarin de kinderen een aantal elementen kozen met een beperkt budget. De kinderen eerst individueel bevragen neemt de groepsdruk zeker niet helemaal weg, maar de discussie is wat meer gegrond, de begeleider kan wijzen op elementen die individueel veel werden gekozen, en kan nadien in de verwerking rekening houden met de individueel gekozen elementen. Het onderlinge overleg tussen de kinderen over welke elementen prioriteit krijgen en uiteindelijk (al dan niet) gekozen worden, is hiervoor al even leerrijk. Het gaat dus lang niet alleen om de uitkomst zelf: de redeneringen en argumenten die gemaakt worden, tonen de thema’s die kinderen belangrijk vinden.
Van elementen naar een samenhangend plan
De stap van de gekozen elementen naar het inrichten van de gehele speelruimte als een gezoneerd landschap, is voor veel kinderen (en volwassenen!) geen eenvoudige opdracht. Hiervoor biedt Picto-Play op zich wellicht wat weinig houvast.
- Het is van belang om kinderen uitdrukkelijk elementen die samenhoren, te laten samen zetten. Wat hoort samen en maakt een ruimte sterker? Kinderen zien die link zelf ook wel: de kabelbaan vertrekt van de hoge heuvel; de losse takken horen bij de boomhut of het bosje.
- Zones bepalen op een plan helpt hierbij. Dat gaat makkelijker als de onderlaag een concreet plan is, dat ook is ingebed in een bestaande omgeving. Dat maakt het makkelijker om een logische plek te vinden voor bijvoorbeeld de meer actieve of de eerder rustige zones. Anders dreigt dat noodgedwongen wat willekeurig te gebeuren.
In Beringen werden actieve en rustige zones aangeduid, maar was er uiteindelijk wat weinig tijd om alle elementen weldoordacht op de plattegrond te plaatsen. Maar daar lagen de kinderen – zo bleek in een derde inspraaksessie – ook niet echt wakker van: ze hadden duidelijk kunnen aangeven wat zij belangrijk vonden en welke overwegingen daarbij van tel waren. Samen met de ontwerper en beleidsverantwoordelijken overliepen we de plattegrond, waardoor er weer een andere dialoog ontstaat. Bezorgheden van kinderen (‘voetbal op het grasveld gaat lawaai maken zo dicht bij de huizen’) zijn dan meteen ruimtelijk te vertalen in principes voor de verdere uitwerking van het plan (zorgvuldige inplanting, buffering…).

Meer dan een catalogus: voorbij de methodiek op zich
Als begeleider is het een goed idee om – zowel tijdens de inspraaksessie als tijdens de verwerking nadien – niet al te strikt bij de keuze van de elementen op zich te blijven, maar om telkens terug te grijpen naar wat erachter zit, naar waarom ze dat element graag zouden hebben. Dan geeft het niet dat de individueel vaak gekozen wilgenhut uiteindelijk niet op het plan staat: het ging de kinderen om een eigen plekje waar je in de natuur met losse elementen kan spelen, en dat idee is wel degelijk op hun plan terechtgekomen.
Kinderen meer achtergrond geven dan alleen ‘een catalogus’, en de gekozen elementen en hun plaatsing vooral zien als een manier om de ontwerper of beleidsmakers bepaalde wensen duidelijk te maken en erover in dialoog te gaan, levert een pak meer op dan de uitkomst louter te zien als ‘dit is wat de kinderen willen’. Het vraagt wel investeren in begeleiden en in het verwerken van wat kinderen tijdens het proces vertellen – de basis van elke kwaliteitsvolle participatie. Die ligt vaak meer in de interactie, in de relaties tussen kinderen, begeleiders, beleid, het terrein zelf… dan in de methodiek op zich. En dat is ook de reden waarom er zo weinig ‘100% gebruiksklare’ technieken zijn waarmee de inspraakkous meteen af is. Dat verlangen, is een illusie.