Kinderen aan het woord laten over hun buurt: het is wat we bijna standaard doen in inspraak en onderzoek met kinderen. En dat werkt het best ter plekke. Als het even kan, laten we kinderen het voortouw nemen en ons hun wijk tonen door ons mee te nemen naar de plekken die er voor hen toe doen.
Door Johan Meire
Onderweg of op de plekken zelf komen vanzelf de verhalen naar boven over hoe het is om in de wijk te wonen of er te spelen. We geven kinderen daarbij een minimale houvast: we vragen hen om ons rond te leiden naar de leuke, de stomme of saaie en de onbekende plekken van de wijk. Op elke plek willen we een foto nemen. In buurten waar kinderen vaak buiten spelen en buiten zijn, valt het hen niet moeilijk om meteen de plekken op te noemen die ze zeker willen tonen, en is een route zo uitgestippeld. Zoals dat dan gaat, rennen de kinderen telkens naar de volgende plek, waar ze al volop spelen – of zich hebben verstopt – wanneer wij, volwassenen, er aankomen.
Toen kinderen van de wijk Vogelweelde in Halle ons rondleidden, viel het ons op hoe ze ons op hun route zes types plekken toonden die we heel vaak zien terugkomen op deze momenten. Een typische kindertour in zes must-see’s.
De centrale speelplek
De rondleiding die de kinderen ons door hun wijk geven, gaat vanzelfsprekend langs de belangrijkste speelplekken in de wijk. Volwassenen gebruiken die plekken ook, ‘maar het is meer voor de kinderen in de wijk.’ Het zijn dan ook vaak plekken waar kinderen een eigen, zij het vaak eerder generieke naam aan geven. ‘Dit pleintje heet eigenlijk Vogelkooitje, maar niemand gebruikt die naam; wij maken onze eigen namen en dit is ‘het voetbalveldje’. Die naam slaat zowel op het sportveldje zelf als op het speelterrein dat er naast ligt en dat door de kinderen vaak gebruikt wordt. Het is voor kinderen en jongeren dé plek in de wijk, zeker voor alle actief spel. ‘Je kan hier voetballen. Het is hier leuk om handenstand te doen, salto’s te maken, te sporten…’. Sommigen komen er elke dag. De kinderen bezweren ons dan ook dat we hier zeker meer dan één foto moeten nemen. ‘Drie!’ ‘Duizend!’.
De plek van vroeger
Een tweede speelterrein in de buurt noemen kinderen gewoon ‘pleintje’. De speeltoestellen zijn er vrij recent vernieuwd, maar de kinderen vonden de vroegere speeltoestellen leuker. ‘Ik vind het hier minder goed dan vroeger. Hier was een leuker parkje, maar ze hebben alles weggedaan.’ ‘Er was een kasteeltje waar je in kon, er waren verstopplekken en een grote glijbaan. En er was keiveel zand, en een keigrote glijbaan.’ ‘Nu is het alleen maar voor baby’s.’ Die andere inrichting lijkt bewust gekozen: dit speelterrein is meer gericht op jongere kinderen, het andere terrein (‘het voetbalveld’) is meer bedoeld voor de oudere kinderen. Maar het was in elk geval een erg betekenisvolle plek. De kinderen vertellen dat ze vroeger op het speelpleintje winkeltje speelden, met blaadjes van planten die je kon inruilen voor blaadjes met meer waarde, en waarmee je de toegang tot de zandbak kon kopen.
De verdwenen plek
Als we met kinderen in een wijk rondlopen, tonen zo ons heel vaak plekken die er niét meer zijn. Ook hier is dat zo. Vanop de trampoline op ‘het voetbalveld’ zien we een plek waar nu nieuwe woningen worden gebouwd. Daar was vroeger een ruig bosje waarin kinderen graag verstoppertje speelden of kampen bouwden.
‘We hadden zo onze bomen, we hadden daar onze eigen plek. Maar ze hebben die weggedaan. Dat was onze chillplek.’ ‘Ik hou van dat bosje, daar maar dat was wel eng.’ ‘Ja, daar was een dode rat. Daar waren altijd dode dieren.’ ‘En op de bomen was er zo graffiti geschreven.’ ‘Ja, dat was kei-eng, maar ze hebben die weggedaan.’ En zoals zo vaak zijn plekken die nét niet te eng zijn, ook aantrekkelijk. ‘O, die bomen! Dat bos, dat was echt… [leuk].’
De toegeëigende plek
‘Er is wifi!’: ook dat is een – heel andere – goede reden om een plek betekenisvol te vinden. In deze wijk is het buurthuis een belangrijke ankerplek voor de bewoners, en ook voor kinderen. Er zijn elke week activiteiten voor hen, en het binnenpleintje voor het buurthuis is een belangrijke afspreekplek voor kinderen van alle leeftijden, waar ze elkaar ontmoeten, met krijt tekenen, steppen, eten met elkaar delen, babbelen en zitten op de bankjes en muurtjes.
Zo tonen de kinderen ons ‘het afdak’ aan de ingang van het buurthuis. Een afdak is een klassieker bij kinderen en tieners als je hen vraagt wat ze nog tekortkomen in hun buurt. Dit afdak maakt het hier mogelijk om elkaar buiten te zien als het regent. ‘Anders gaat iedereen naar huis. Als je wil buitenspelen en het begint te regenen, dan heb je geen keuze. Maar heb je een afdak, dan kun je verder spelen.’ En onder het afdak heb je wifi.
Die wifi is er ook aan de achterkant van het buurthuis, op een wat verborgen, hoger gelegen terras achter een muurtje. De plek is helemaal niet bedoeld als een plek voor kinderen, maar het is wel een plek van kinderen geworden. Op hun rondleiding rennen de kinderen naar het terras en verstoppen ze zich voor de foto achter het muurtje. Er is een bord dat aangeeft dat het verboden is om op het platte dak te klimmen, want dat schijnt al eens te gebeuren. Iedereen komt wel op deze plek. ‘Chillen.’ ‘Spelen.’ ‘Praten gewoon.’ ‘Chips eten!’ Er is wifi. ‘Iedereen komt hier omdat er wifi is.’ Het wachtwoord hangt ook op aan de deur. Maar ze komen niet alleen daarvoor: ‘nee, ook gewoon omdat dat een leuke plek is. Je hebt hier ook zo overzicht over de wijk.’ ‘We komen hier ook meestal om verstoppertje te doen. Of tikkertje, dan komen we hier ook soms.’
De geheime plek
Als we kinderen vragen om ons rond te leiden, vragen we hen ook altijd om ons een geheime plek te tonen: een plek die kinderen wel kennen, maar volwassenen eigenlijk niet.
Een echt geheim plekje is het terras achter het buurthuis niet. Maar dat kinderen ook spelen onderaan de smalle trap naar de parkeergarage onder het buurthuis, wist ook de buurtwerkster, die zich graag mee laat rondleiden, niet. ‘De kelders’, zo noemen de kinderen de plek. Een smalle trap naar beneden leidt naar een glazen deur die toegang geeft tot de parkeergarage. De kinderen verstoppen zich en proberen ons, de volwassenen die een stuk later aankomen, te doen schrikken. En dat is ook wat ze op deze plek doen: het is geen plaats om lang te blijven rondhangen, en het is meer een ambigue plek. ‘Je kan hier niet echt spelen, we komen hier gewoon om mensen te doen schrikken.’ ‘We gaan hier geen 15 minuten spelen. We zijn hier gewoon tien seconden en we zijn weer weg.’ Het glas van de deur naar de parkeergarage is stuk. Dat moet heel zeker op de foto: ‘dat zijn pistolendinges!’ Dit is niet zo’n goede plek, maar ook wel weer een beetje leuk omdat het wat spannend is. Ze vermijden hem niet echt, maar ze komen hier ook niet vaak. Als het donker is, zouden ze niet durven komen. Iemand vertelt dat hij hier eens een clown heeft gezien. ‘Lang geleden, in de zomervakantie. Serieus. Een clown moet in oktober [met Halloween], niet in juli. Of op één april.’
De grensplek
En dan zijn er de plekken waar kinderen misschien eigenlijk niet mogen komen. Hier en daar in de wijk zijn er huizen die in afwachting van renovatie leeg staan. Ook dat tonen de kinderen ons. ‘Van die tuinen waar niemand woont, daar gaan we aan de deur staan, en daar zijn zo van die dikke spinnen en er zijn verlaten wc’s.’ ‘Ja, zo een huis en de ruit is kapot en je kan daarin gaan.’ ‘Echt?’ ‘Ja, maar ik ga daar nooit in.’ Wanneer we tijdens de rondleiding op ‘het voetbalveld’ staan, gaan de kinderen naar een verlaten huis dat aan het speelterrein grenst: het tuinpoortje staat open en zo kan je binnenkijken. Een paar kinderen gaan heel even in de tuin. Dat roept discussie op: ‘Die tuin is van iemand anders hé.’ ‘Maar er woont niemand!’ Zelf zeggen de kinderen dat ze hoogstens eens tot in het begin van de tuin gaan. Tot op de grens, maar – zo zeggen ze ons toch – niet erover. Dat is iets voor de oudere kinderen in de wijk, en meteen beginnen ze de namen te noemen van oudere tieners die ‘daar altijd binnen gaan’. Want dát weten ze weer wel.