Groeien en bloeien in de 15-minutenstad

In de 15-minutenstad vinden alle inwoners binnen vijftien minuten wandelen of fietsen alle dagelijkse voorzieningen. Dat is een aantrekkelijk ideaal, zeker voor kinderen en tieners, die voor hun autonome verplaatsingen op zachte vervoerswijzen zijn aangewezen. De 15-minutenstad in Vlaanderen toepassen is evenwel een echte uitdaging en vestigt de aandacht op de fysieke en mentale barrières die de jeugd dagelijks ondervindt.

Dit artikel verscheen eerder in juli 2021 in Ruimte 50. Ruimte is het magazine van de Vlaamse Vereniging voor Ruimte en Planning (VRP).

Door Gisèle Vervoort en Wouter Vanderstede

Een focus op jeugdige gebruikers maakt ons alert om de 15-minutenstad niet functionalistisch in te vullen. Verplaatsingstijd is voor kinderen minder belangrijk dan voor volwassenen: de beleving onderweg staan bij hen voorop. De 15-minutenstad mag bovendien geen alibi zijn om roekeloos te verdichten binnen onze kernen en om alle open ruimte te bebouwen. Wel kan het principe ingezet worden als toetssteen voor kwalitatieve ruimtelijke planning en om de autonome mobiliteit van kinderen en jongeren te versterken.

15-minutenstad en actieradius van kinderen

Alle essentiële basisvoorzieningen dichtbij en bereikbaar binnen 15-minuten wandelen of fietsen: dat klinkt als een droom voor kinderen en jongeren. Hoe kleiner het kind echter, des te kleiner de afstand die zelfstandig kan worden afgelegd. Voor de jongsten heeft men dus beter een ‘5-minutenbuurt’ voor ogen: buurtvoorzieningen zoals de basisschool en speelruimte moeten voor hen bereikbaar zijn op 5 minuten stappen of (stap)fietsen. Dit ideaal komt sterk overeen met de actieradius van kinderen, zoals reeds eind jaren ‘70 door ontwikkelingspsycholoog Bronfenbrenner beschreven.

De ‘15-minutenstad’ is dan weer op het lijf van tieners geschreven: zij moeten autonoom naar de middelbare school kunnen, naar het winkelgebied, een ‘deftige’ skateplek en naar hun hobby’s. De mobiliteitsnoden van tieners overschrijden immers het buurtniveau. Tijdens het opgroeien bouwen tieners identiteiten op en dit vertaalt zich ook ruimtelijk. Zij gaan meer en meer gespecialiseerde hobbyplekken en shops opzoeken: plekken met een (sub)culturele betekenis waar je wil zien en ‘gezien worden’. De autonome mobiliteit en de actieradius van tieners groeit dus gevoelig, tot stedelijk en zelfs regionaal schaalniveau. De vraag rijst hier wel tot welk niveau van specialisatie je de 15-minutennorm hanteert. Moet een skatebowl ook binnen de 15 minuten bereikbaar zijn? Moet elke scholier binnen een straal van 15 minuten het volledige onderwijsaanbod kunnen krijgen? Dit is een enorm verschil in ambitieniveau en verdient dus verdere verfijning binnen het concept.

Van 5-minutenbuurt tot 15-minutenstad: groeiende actieradius van kinderen en tieners
(Uit: Tienervriendelijke publieke ruimte: Inspiratieboek)

In elk geval moet het in de 15-minutenstad het streefdoel zijn dat niet alleen volwassenen, maar ook de jeugd zich autonoom en zelfstandig kan verplaatsen naar alle belangrijke basisvoorzieningen. Het feit dat het hier de facto om duurzame verplaatsingen gaat, is een reden te meer om ons achter het concept van de 15-minutenstad te scharen.

‘Ontplooiing’ als zesde functie binnen de 15-minutenstad

In het concept van de 15-minutenstad dat  de stedenbouwkundige Carlos Moreno uitwerkte in 2016 zitten 6 essentiële functies vervat: (1) Wonen, (2) Werken, (3) Winkels, (4) Gezondheidszorg, (5) Onderwijs, (6) Ontplooiing en ontspanning.

Als de woning centraal staat, moeten de 5 andere functies binnen de 15 minuten rondom te vinden zijn. Voor kinderen zien we, naast onderwijs en de nabijheid van buurtwinkels, bijzonder veel kansen in de laatste functie: het zich kunnen ontplooien, ‘s’épanouir’, in de originele term van Moreno, letterlijk groeien en bloeien. Ontplooiing vindt niet enkel plaats in daartoe geïnstitutionaliseerde voorzieningen zoals een school. Ook de weg ernaartoe en de ruime buurt bieden enorme kansen voor deelname aan het publieke leven. Bij inspraakprojecten horen we dat het overgrote deel van de kinderen eigenlijk meer (onbezorgd) zou willen fietsen omdat het gewoon leuk is, hen vrijheid geeft, vriendschappen versterkt en nieuwe ontmoetingskansen oplevert. Ook voor tieners zijn die vrijheid en het sociale aspect van het zich autonoom en actief kunnen verplaatsen een enorme bonus. Ze hangen graag rond op weg naar school en in winkelgebieden. Het gaat dus niet alleen om de bereikbaarheid van specifieke bestemmingen, maar ook om het zich vrij kunnen bewegen binnen volledige stadsdelen.

Een kind zou zich autonoom kriskras binnen de eigen buurt moeten kunnen verplaatsen. Op de jongste leeftijd eerst van de voortuin of stoep tot een plek in de eigen straat. Stapsgewijs leert het om ook alleen naar de bakker of een buurtparkje te gaan. Ook vriendjes of familie zijn populaire eerste bestemmingen als die zich binnen de eigen wijk bevinden of als deze via een trage weg bereikt kunnen worden. Dingen kunnen ‘ontdekken’ en grenzen verleggen maakt voor opgroeiende kinderen deel uit van ‘s’ épanouir’.

15-minutenstad vs. ongeremde verdichting

Om de 15-minutenstad te kunnen realiseren moet men dichter gaan wonen. Paradoxaal genoeg leidt de actuele verdichtingspraktijk net al te vaak tot het verdwijnen van interessante bestemmingen voor kinderen. Het onbebouwde perceel, het informele bosje of het trapveldje worden door onoordeelkundige verdichting met bebouwing ingevuld. “Hier was een plekje waar we konden voetballen, maar nu gaan ze daar allemaal appartementen bouwen.”, geven jongeren dan ook regelmatig aan, zelfs in kleinere Vlaamse dorpen. Door dit soort verdichting komen de voorzieningen net verder te liggen.

Bij grotere inbreidingsprojecten wordt er vaak uitgepakt met: ‘op slechts 2 km afstand is park x’, ‘het centrum is op 1500 m’ … Is dat voldoende om de 15-minutenstad op kindermaat te realiseren? De meeste kinderen spelen na school niet meer in een park op 2 km afstand. Je hier als ouder met jonge kinderen naartoe verplaatsen lukt vaak zelfs niet binnen de 15 minuten.

Belevingsvolle verplaatsingen

Het concept van de 15-minutenstad houdt het gevaar in van een té functionalistische kijk op verplaatsingen. Kinderen kunnen vaak heel moeilijk benoemen hoelang een bepaalde verplaatsing duurt. Het onderweg-zijn zélf is belangrijk en evenzeer een ervaring. Naarmate dat die beleving positief is ervaren zij de verplaatsing als geslaagd. De focus op tijd die daarvoor nodig is, is eerder een bekommernis van ouders.

Tieners denken wél strategischer na over hun verplaatsingen. Het begrip 15-minutenstad sluit dus meer aan bij hun leefwereld. Toch horen we genuanceerde verhalen. Bij een inspraakproject bleek de gebruiksroute tussen station en school uit drie parallelroutes te bestaan. Naast de ‘snelste, maar saaiste’ route, ook een ’leuke’ route langs de winkelstraat en daarnaast nog een ‘romantische route’ langs de vesten (‘voor als je samen bent met je lief en veel tijd hebt.’). De drie routes waren evenwaardig.

Bij het rationele concept van de 15-minutenstad blijven die subjectieve elementen altijd wat in de schaduw staan. De 15-minutenstad houdt dus het gevaar in dat de nadruk komt te liggen op functionele fiets- en wandelroutes, terwijl gebruikers hun routes, naargelang de nood van het moment, bijeen puzzelen met ook recreatieve elementen. Ze zoeken het midden tussen tijdsefficiëntie en beleefbaarheid.

Laat de 15-minutenstad dus een pleidooi zijn voor beleefbare routes, leuke plekjes onderweg, sport- of speelaanleidingen en een netwerk van trage wegen.

Breuken in het cirkelmodel

Wanneer we de actieradius van kinderen onderzoeken, zoals we in een ander artikel in dit Magazine doen, merken we dat deze niet concentrisch rondom de woning steeds een grotere diameter krijgt in overeenstemming met de leeftijd. De actieradius is in de realiteit geen cirkel.

Kinderen mogen enkel onder bepaalde voorwaarden alleen op pad. Er moet een duidelijke bestemming zijn, zoals de oma of de school, en er gelden eenduidige instructies: enkel die bepaalde route nemen, daar oversteken, op dat stukje op het voetpad blijven rijden. Volledig vrij rondwandelen of fietsen zit er voor velen niet in. Als dit al mag, dan is dit enkel binnen het eigen ‘buurteiland’.

We definiëren ‘buurt’ hier als een groepering van erfontsluitingsstraten die begrensd worden door wijkontsluitings- en bovenlokale verbindingsstraten. Binnen zo’n buurt, stoot men al snel op verkeersbarrières: veel ‘lokale’ straten blijken toch een hoge verkeersintensiteit te hebben en voelen door hun rechtlijnigheid onveilig aan. Kinderen mogen, durven, kunnen of willen bepaalde barrières niet oversteken. Op die manier komt men in de Vlaamse realiteit vaak op heel kleine ‘mini-buurtjes’ uit, zowel in stedelijke als in landelijke context.

Hier ligt een grote opdracht voor de realisatie van de 15-minutenstad: de barrières wegwerken en oversteekpunten aanpakken om zo de actieradius van kinderen groter te maken. Men moet beseffen dat in veel gevallen eigenlijk enkel ongelijkvloerse kruisingen voldoende zijn, als het gaat om gewestwegen. Ook woonstraten moeten échte woon- en leefstraten worden, wat enkel op te lossen valt met ‘knippen’ en circulatie. Afgescheiden fietspaden worden subjectief als veiliger ervaren.

Wat met de nevelstad?

In Vlaanderen zien we in elk geval dat er nog veel werk aan de winkel is voor de implementatie van de 15-minutenstad. In relatief kleine Vlaamse centrumsteden zoals Mechelen, lijkt de  15-minutenstad binnen de kleine ring op weg naar realisatie. Er is een gemengd aanbod aan voorzieningen en een goede bereikbaarheid, de schaalgrootte is perfect en er is een fiets- en wandelvriendelijk beleid met veel zit- en speelgelegenheid.

Maar wat zijn de kinderen van de nevelstad, de ruim 30% Vlaamse inwoners die niet in een kern wonen, met het model van de 15-minutenstad? Hoe kan dit concept toegepast worden op de talrijke linten die tussen de dorpen slingeren?

Bij inspraak met kinderen en tieners vernemen we alvast dat zij de schaalvergroting en centralisering van voorzieningen heel erg aanvoelen. In sommige deelgemeenten hebben tieners het gevoel “alles wat leuk is, verdwijnt: het filiaal van de bibliotheek, het zwembad, de sporthal…“. De 15 minuten verdubbelen en verdriedubbelen en de 15-minutenstad lijkt er nog verder weg dan tevoren.

15-minutenstad als planningsprincipe

Toch is de 15-minutenstad een wervend concept, dat zeker een meerwaarde kan bieden als planningsprincipe voor een kwalitatief ruimtelijk beleid dat ook kind- en jeugdvriendelijk is. Het dwingt om na te denken over barrières en door deze aan te pakken kan de actieradius van kinderen worden vergroot.

Dit werkt echter alleen in voldoende dichte kernen. Verdichting mag evenwel geen alibi zijn om open ruimtes en jeugdvoorzieningen te verdringen. Bovenal zijn er moedige politieke beslissingen nodig op vlak van mobiliteit, zodat er ononderbroken netwerken ontstaan voor actieve mobiliteit, met ruimte om te vertoeven, spelen en beleven. In ruil voor deze winsten, kan er beslist worden om op plekken die veraf staan van de 15-minutenstad niet meer te bouwen.

Laat het idee van de 15-minutenstad dus vooral een pleidooi zijn voor groene, beleefbare en veilig doorwaadbare kernen waar kinderen en jongeren kunnen, willen en mogen verblijven. Laat ons daarbij niet al te hard focussen op het ‘transport’ naar formele bestemmingen, die binnen de 15-minuten bereikbaar moeten zijn. Anders vervallen we wellicht in een nieuw soort van modernisme.

Welkom

Dit is het Magazine van Kind & Samenleving. Het komt drie keer per jaar online. Veel leesplezier!

Lees over onze thema’s

Ontdek meer van Kind & Samenleving Magazine

Abonneer je nu om meer te lezen en toegang te krijgen tot het volledige archief.

Lees verder