Kinderen moeten risico’s kunnen nemen, maar als volwassenen een speelterrein uitbaten, moeten ze ook aandacht hebben voor de veiligheid. Dat blijft een moeilijk evenwicht, zo merken we telkens weer.
Door Peter Dekeyser
De voorbije 15 jaar zetten we met Speelom, de organisatie die instaat voor de bevordering van de speelwaarde en de veiligheid van speelomgevingen, sterk in op een evenwichtige toepassing van de wetgeving over de veilige uitbating van speelterreinen. Het uitgangspunt was altijd weer dat risicoanalyse een cruciale rol moet kunnen spelen. Ondertussen zien we dat het globale idee van de risicoanalyse vrij algemeen aanvaard is in de sector. De praktijk levert evenwel nog steeds moeilijkheden op. Op de vragen waar, wanneer en hoe je precies met risicoanalyse aan de slag moet zijn er te weinig werkbare en eenduidige antwoorden.
Risicoanalyse in de wetgeving
In het Koninklijk Besluit (KB) over de uitbating van speelterreinen (de federale wetgeving die de veilige uitbating van speelterreinen regelt) vormt risicoanalyse een kernbegrip. De idee achter het KB is dat de uitbater onder meer een gedetailleerde veiligheidscontrole uitvoert – of laat uitvoeren – voor alle onderdelen van het speelterrein. Daarbij is het de bedoeling dat alle details van het speelterrein van een aanvaardbaar veiligheidsniveau zijn. Als de controle uitwijst dat specifieke elementen niet veilig genoeg zijn, moeten preventiemaatregelen worden toegepast. Dat zijn aanpassingen (ruimtelijk, organisatorisch…) die ervoor zorgen dat toch aan het gewenste veiligheidsniveau wordt voldaan.
Spelen is omgaan met risico’s
Een risicoanalyse is een geheel van redeneringen waarbij speelwaarde, de omvang van een letsel en de kans dat het ‘ongeval’ gebeurt tegen elkaar worden afgewogen. Het is daarbij nooit de bedoeling om risico’s tot nul te herleiden. Dat zou utopisch en ook niet wenselijk zijn. Spelen is immers leren omgaan met risico’s, het is je vaardigheden in het leven oefenen. Dat kinderen zich pijn doen, vormt daar een wezenlijk onderdeel van. Gelukkig lijkt ondertussen zowat iedereen te beseffen dat speelterreinen niet beter worden van een eenzijdig streven naar veiligheid, en dat dit kinderen vooral speelkansen ontneemt. De veiligheid van een speelruimte controleren vereist dan ook bedachtzaamheid.
Hoe zo’n risicoanalyse aanpakken?
De Europese speeltoestellennormen (NBN EN 1176) schrijven allerlei gedetailleerde maatgevingen en constructiewijzen voor. Aan de hand daarvan kan een speeltoestel worden gecheckt op veiligheid. Die normen zijn niet wettelijk verplicht, maar wél een vanzelfsprekend instrument.
Indien een toestel afwijkingen kent op de normen, zou dat kunnen wijzen op een onaanvaardbaar risico. Dat is echter niet noodzakelijk zo. Een afwijking kan in een specifieke situatie weleens een onschuldig effect hebben. Het is daarom zinvol om hier nader te analyseren en de risico’s in te schatten en te beredeneren. Dat past geheel binnen de risicoanalyse: de wetgeving noemt dit ‘het vaststellen en nader bepalen van de risico’s’ en ‘het evalueren van de risico’s’. De hamvraag bij die analyse is dan: levert een afwijking ook effectief een onaanvaardbaar risico op?
Niet alleen de toestellen
Verder is een goed speelterrein méér dan de som van de geïnstalleerde speeltoestellen. Of anders gezegd: een goed speelterrein heeft een landschappelijk karakter waarbij niet enkel speeltoestellen, maar ook bodembedekking, niveauverschillen, beplanting en allerlei speelaanleidingen worden geïntegreerd. Het is duidelijk dat de speeltoestellennormen zich daar niet over uitspreken. Bijgevolg zijn ze hier ook maar uiterst beperkt inzetbaar, en moet men er zeer omzichtig mee omgaan.
De wetgeving eist wel dat álle facetten van het speelterrein een aanvaardbaar veiligheidsniveau hebben. Aangezien er geen specifieke normen zijn voor ‘speelterreindelen die geen speeltoestel zijn’ en aangezien de normen op speeltoestellen begrensd inzetbaar zijn op speelterreinen, moeten er ook andere instrumenten worden ingezet.
Het handboek ‘Veiligheid van speelterreinen’ van de FOD Economie stelt hier een concrete werkwijze voor, met name een risicograaf gebaseerd op de methode Fine & Kinney. Hierbij worden de facetten ‘ernst’, ‘waarschijnlijkheid’ en ‘blootstelling’ ten opzichte van elkaar afgewogen. Dit levert een score op die aangeeft of een risico al dan niet aanvaardbaar kan zijn.
Deze risicograaf is op zich een zinvolle methodiek. Een gemiste kans is wel dat het begrip speelwaarde niet expliciet een plaats heeft gekregen. Risico moet daar altijd tegen afgewogen worden. Zonder speelwaarde is zelfs een gering risico wellicht een onaanvaardbaar risico. Maar bij voorzieningen met grote speelwaarde kunnen hogere risico’s toch aanvaardbaar zijn.
Wat brengt de toekomst?
Het lijkt duidelijk dat de hele sector (uitbaters, controleurs, toezichthoudende overheid…) een gezamenlijke deskundigheid heeft op te bouwen. Dat betekent allereerst dat er nog veel werk zal moeten worden gestoken in een grotere eenduidigheid. Dat laat zich vooral voelen in de details, en in de beoordeling van concrete situaties. Om die grotere eenduidigheid te realiseren is meer diepgaand en écht overleg nodig. Alleen op die manier kan de knowhow over risicoanalyse in deze sector echte stappen vooruit zetten naar zinvolle en realistische risico-inschattingen. Dat vraagt dan weer om nauw overleg tussen álle actoren.
Kind & Samenleving en Speelom wil blijven investeren in een kwaliteitsvolle toepassing van de regelgeving en daar is de risicoanalyse een cruciaal onderdeel van. Heb je hierover vragen of ideeën? Neem dan gerust contact op met ons.
Interview: ‘De grote vraag blijft: waar trek je de grens?’
Zoals gezegd is het voor Speelom steeds evident geweest dat risicoanalyse een vitale rol moet spelen bij het controleren op veiligheid. Ondertussen zien we dat het woord gekend is en een aanvaarde term in de speelruimte-sector. Dat is alvast een gunstige evolutie. Ook de recente veiligheidsgids ‘Avontuurlijke natuurspeelomgevingen’ van de FOD Economie wijst op het belang van risicoanalyse. Toch moeten we vaststellen dat de praktijk nog veel problemen oplevert. Ook op de studiedag over deze nieuwe veiligheidsgids van 22 mei werd dit soms pijnlijk duidelijk. We vroegen de Speelom-lesgevers Peter De Pauw en Ben Walschaerts naar enkele reacties.
Op welke manier pakken mensen nu risicoanalyses aan?
Peter De Pauw: ‘Er wordt vooral op buikgevoel afgegaan, Fine en Kinney komen niet boven water als houvast. Maar een RA (Risicoanalyse) die zich louter baseert op buikgevoel is misschien minder waardevol, een onderbouwde RA is dat des te meer. Wat we in de basiscursus trachten aan te leren is dat de motivatie van keuzes minstens zo belangrijk is als het getalletje dat je kiest én dat het buikgevoel weinig onderbouwing biedt.’
Je pleit dus voor een expliciete, onderbouwde redenering. Maar voor welke zaken, voor welke details van het speelterrein moet je die dan toepassen?
Peter De Pauw: ‘Wat mij vooral opviel was dat het leek alsof de RA op alles toegepast moet worden, van “een uitstekende tak” tot “iets dat mogelijk een toestel zou kunnen zijn”. Dat werd ook zo aangestuurd door FOD. Die gaven aan dat in geval van twijfel alles onderzocht moest worden. Dat is voor hen makkelijk gezegd, maar voor uitbaters betekent dat wel dat alles wat voor spelen is bedoeld – en dat is zeker in een avontuurlijke natuurspeelomgeving, zowat alles – wel degelijk onder het KB valt en dat elk detail dan maar moet beredeneerd worden aan de hand van RA. Denk maar aan een omgevallen boom waar je mogelijk op kan spelen: heb je daar een RA voor nodig, een logboek, naamplaatje, periodieke controle…? Wij zouden het liever wat soepeler zien. Wanneer van elk denkbaar detail – een uitstekende tak bijvoorbeeld – een risicoanalyse moet worden gemaakt, ishet allicht onwerkbaar voor een uitbater met goede bedoelingen. De grote vraag blijft dus: waar mag je de grens trekken?’
Je waarschuwt ervoor niet louter op het buikgevoel af te gaan. Anderzijds is er allicht nood aan zogenaamd ‘gezond verstand’. Wat stelde je hieromtrent vast op de studiedag?
Ben Walschaerts: ‘Ik merkte dat volwassenen de risico’s die kinderen zouden nemen onrealistisch inschatten. Er wordt enerzijds te weinig rekening gehouden met het feit dat kinderen zich echt niet aan alles en nog wat willen pijn doen. Anderzijds onderschat men de grijpmogelijkheden die de meeste speelelementen bieden om tijdens een ongewenste val snelheid en valhoogte te beperken. Er wordt ten slotte ook weinig rekening gehouden met het feit dat men tijdens een val de natuurlijke reflex heeft om zich te beschermen.’