De wetten van het avontuur

Een handboek voor avontuurlijke speelnatuur

Meer en meer uitbaters van speelruimte hebben interesse in ruige, natuurrijke en avontuurlijke speelruimte. Tot nog toe ontbrak het aan een duidelijke handleiding, maar daar komt binnenkort verandering in: de federale overheid brengt een gids uit over ‘veiligheid van avontuurlijke natuurspeelomgevingen’. 

Door Peter Dekeyser

De afgelopen jaren zijn uitbaters van speelterreinen steeds vaker geneigd om speelruimte een meer natuurrijk, avontuurlijk karakter te geven. Daar zijn diverse redenen voor, ook heel pragmatische.  Om er maar eentje te noemen: de kostprijs. Zo’n groene speelruimte is goedkoper in aanleg dan de aankoop van een verzameling speeltoestellen, en dat klinkt aantrekkelijk voor een uitbater. Overigens is dat een enigszins bedrieglijke redenering, omdat natuurlijke speellandschappen toch wel wat beheerkennis vereisen, en de kosten daarbij gaandeweg ook kunnen oplopen. Pedagogische redenen zijn er ook: kinderen voelen zich aangetrokken tot die ruige speellandschappen en voelen vaak minder voor een clean veld.

Tentoonstelling van speeltoestellen

Geheel nieuw is de trend overigens niet.  In de jaren 70 van de vorige eeuw waren er in Vlaanderen terreinen met een avontuurlijke, natuurrijke uitstraling (bijvoorbeeld in het speelpleinwerk). Heel vaak waren ze op een organische manier tot stand gekomen. In de loop van de volgende decennia zag je er vele vervlakken of zelfs verdwijnen, door onvoldoende beheerinzicht, doordat de open ruimte werd volgebouwd, maar misschien vooral door de tijdsgeest.  Naar het einde van de 20ste eeuw begon men meer en meer te focussen op netheid, overzichtelijkheid, onderhoudsvriendelijkheid, standaardisering en controleerbaarheid van speelruimte. Het was op dat moment ook geweten dat er een wetgeving voor de veiligheid van speelterreinen stond aan te komen. Hoe die precies in elkaar zou zitten, wist men niet, maar het verklaarde zeker ten dele de terughoudendheid om eigenzinnige speelruimte te ontwikkelen. 

In 2001 was de Belgische wetgeving op de veilige uitbating van speelterreinen een feit en wisten uitbaters zich verplicht een tandje bij te steken in onderhoud en opvolging. Er was die eerste jaren een nog niet zo grondige kennis van alle finesses van de regelgeving. Kort door de bocht: men interpreteerde het voornamelijk zó dat enkel speeltoestellen goed controleerbaar waren en al de rest voor problemen kon zorgen. Preventiemaatregelen werden amper toegepast, afbreken gebeurde des te meer. Wat volgde, was een geleidelijke evolutie naar terreinen die enerzijds beter werden opgevolgd (wat een onmiskenbare verbetering was), maar anderzijds ook een te eenzijdig karakter kregen aangemeten. Op die manier verzeilden ruige speellandschappen in de marge, en kwamen speeltoestellen al te vaak terecht op saaie, vlakke velden waar ze werden ‘tentoongesteld’.  Het leek even alsof die woeste terreinen (en de speelkansen die er inherent deel van uitmaken) tot het verleden zouden gaan behoren.

Nood aan een concreet hulpinstrument

Maar nu is er dus weer goesting in terreinen waar de natuurelementen, de planten en de ‘oerlandschappen’ hun plaats krijgen. De angst voor de wetgeving is ondertussen minder groot, er is meer vertrouwdheid met het wettelijk begrip ‘risicoanalyse’, de pedagogie verwerft meer ruimte in het discours…  Dat zie je bijvoorbeeld ook aan de pedagogische projecten van de laatste jaren, zoals ‘Pimp je speelplaats’. 

Ook bij de toezichthoudende overheid zijn inzichten gegroeid. Steeds meer maakten de medewerkers van de Federale Overheidsdienst Economie (FOD Economie) de afgelopen jaren kennis met terreinen die natuurrijke, avontuurlijke aspiraties hadden. En met mensen die handelden met een heuse pedagogische grondslag. Tegelijk hadden deze uitbaters niet zo heel veel houvast.  Er ontbrak een publicatie die de aanleg, ontwikkeling en opvolging van avontuurlijke speelruimte vanuit veiligheidsperspectief toelicht. ‘Is mijn terrein voldoende veilig?’,  ‘Hoe beredeneer ik de veiligheid van mijn natuurrijk, avontuurlijk speelterrein?’ en ‘Wat als ik iemand inhuur om daarna vast te stellen dat die geen zin heeft om constructief mee te denken aan “speelnatuur”?’

Grootste troef

Eerder al was de toezichthoudende overheid uitgever van publicaties. Naast het handboek ‘Veiligheid van speelterreinen’ werd ook voor de onderwerpen ‘skating’ en ‘verplaatsbare voetbaldoelen’ een veiligheidsgids geschreven. Nu lag er dus opnieuw een breed maatschappelijk thema voor met uitgesproken pedagogische basis.

Met Kind & Samenleving/Speelom beseften we dat het geen beperkend instrument mocht worden, vol bijkomende regeltjes en verbodsbepalingen, maar veeleer een inspirerende gids moest zijn met concrete aandachtspunten voor het ontwerpen of opvolgen van natuurrijke speelruimte. Vanuit dit perspectief wilden we wegen op het product.

De grootste troef van de publicatie is ongetwijfeld het feit dat het thema van die avontuurlijke, natuurrijke speelruimte formeel wordt benoemd.  Met andere woorden: aan de hand van deze publicatie zegt de overheid dat dergelijke speelterreinen bestaan en bestaansreden hebben. Voor wie al jaren met het thema bezig is, zal er misschien niet eens veel nieuws in staan, maar voor het eerst wordt het begrip ‘speelwaarde’ expliciet genoemd, en wordt het in relatie geplaatst tot risico. Ongetwijfeld een stap in de goede richting.    

De gids  ‘Veiligheid van avontuurlijke natuurspeelomgevingen’ is een uitgave van de toezichthoudende overheid FOD Economie en is af te halen van hun website.

Geef een reactie

Welkom

Dit is het Magazine van Kind & Samenleving. Het komt drie keer per jaar online. Veel leesplezier!

Lees over onze thema’s

%d