Vanwege een zeldzaam gebrek aan files was ik die herfstavond ruimschoots te vroeg op mijn bestemming. Nog dik anderhalf uur was het voor ik een lezing moest geven. Het leek me dan ook geen fout idee om iets te gaan drinken en ondertussen mijn voorbereiding nog even door te nemen. Ik was in het soort dorp waar drankgelegenheden dun gezaaid zijn, en op maandagavond ook nog eens vaak gesloten… Maar ineens was daar toch een oplichtende bierreclame aan de overkant van de uitgestorven straat.
Het café had een keurig, ietwat saai interieur. Voor de gelegenheid had men het echter gepimpt: doodshoofden, zwevende heksen, spinrag en uitgeholde, boosaardige pompoenen creëerden een morbide opwinding. De drie mannen aan de toog zagen er ook niet bepaald smetteloos uit. Eentje had een kapsel als van een ontploft hondje en een ander een gebit dat onderdeel leek van de seizoensdecoratie.
Geruisloos onderging de vrouw het gesprek. Ze scheen te beseffen dat hun conversatie veruit het vlotst verliep als zij er zelf het zwijgen toe deed
Aan het tafeltje naast mij zaten een man en een vrouw. De man had smalle schouders en lusteloze lippen. Desondanks probeerde hij indruk te maken op zijn vrouwelijke gezelschap. Met een lange, dunne vinger wees hij naar een van die gemene pompoenen. Hij had het over mooie tradities, en hoe jammer het is dat ze worden overspoeld door commercie en door Hollywood.
“Aan tradities moet je niet prutsen!” zei hij met een misprijzende trek, en hij nam een slok van zijn gin-tonic.
De vrouw, een wat klein uitgevallen, rondborstige brunette in een aardige jurk, leek niet zo breedsprakerig. Geruisloos onderging ze het gesprek. Ze scheen te beseffen dat hun conversatie veruit het vlotst verliep als zij er zelf het zwijgen toe deed.
“En vorig jaar, met Halloween, waren het natuurlijk weer de jongeren die voor problemen zorgden!”
De vrouw keek alsof het ronduit zinloos was deze bewering tegen te spreken.
“Denk je dat jongeren op zo’n avond het spel meespelen?”
“Ho neen“, reikte hij zelf het antwoord aan. “Neen hoor! De boel op stelten zetten, dat kunnen ze! Ik heb het vorig jaar met mijn eigen ogen gezien: baldadigheden, intimidaties en zelfs misbruik!”
Na dat laatste woord liet hij een korte, maar diepzinnige stilte vallen. De vrouw knikte en nam een gezichtsuitdrukking aan die niet misstond bij een woord als ‘misbruik’.
“Kinderen en Halloween, dat is nog eens echt fijn. Zo zingend van deur tot deur trekken, en snoep inzamelen… Maar jongeren… Nee… Ik ken ze … De boel verzieken.”
“Ze kunnen maar beter gewoon wegblijven van het Halloweenfeest,” besloot hij.
Ik moest terugdenken aan hoe vorig jaar, op de avond van 31 oktober, de bel ging. Omdat we ons thuis bewust zijn van tradities hadden we een mandje met snoep klaar. Vóór ons stond een wriemelend stel wezentjes. Aan hun afmetingen merkte ik dat we met kinderen te maken hadden. Ze waren echter vermomd en geschminkt als monstertjes, op die manier kon je werkelijk niet zien dat er ook ettertjes tussen zaten.
Ogenblikkelijk richtten ze hun begerige oogjes op het snoepmandje. Ze naderden gevaarlijk dicht! Zingen kwam er niet van. Meteen graaiden tientallen klauwtjes in het mandje om, brutaal en baldadig, niet één snoepje maar een handvol weg te ritsen. Hoe mijn vrouw ook probeerde voor de zwaksten op te komen, we moesten lijdzaam toezien hoe een monstertje van zijn buit werd beroofd. Gelukkig waren ze toen nog schattige kinderen, en kwamen ze met dat kattenkwaad weg. Binnen een paar jaar zouden ze tieners zijn, en misschien van een magere man te horen krijgen dat ze beter gewoon wegbleven van het feest.
Door Peter Dekeyser
